Eenzaamheid is een brandend actueel thema. Niet alleen in de pers, maar ook in de wetenschappen is de aandacht voor eenzaamheid de laatste jaren alleen maar toegenomen. Aan de Vrije Universiteit Brussel ontstond begin de jaren 2000 het ouderenbehoefteonderzoek, dat sindsdien is uitgegroeid tot de maatstaf voor inclusief onderzoek naar de noden en behoeften van Vlaamse thuiswonende zestigplussers. Het werd een onderzoek door en voor ouderen, die in een cocreatief proces inspraak kregen in het lokale ouderenbeleid. Ook het thema eenzaamheid wordt er uitvoerig onder de loep gehouden.
Eenzaamheid
Voor een eerste echte definitie van eenzaamheid moeten we teruggaan tot 1973. Bij socioloog Robert Weiss vinden we de eerste omschrijving terug met betrekking tot eenzaamheid en dit vanuit een interactionistisch deficitair perspectief (Weiss, 1973). Eenzaamheid is, volgens Weiss, het resultaat van zowel persoonlijke als situationele factoren, die elkaar wederzijds beïnvloeden. Uiteraard bleef het niet bij die ene definitie en bouwden andere wetenschappers hierop voort. Zo vinden we een aanvulling bij Anne Peplau, die zich gedurende haar hele leven verdiept heeft in de sociale psychologie, waarbij ze de relaties tussen mensen bestudeerde. Voor Peplau is eenzaamheid een negatief gevoel dat ontstaat wanneer iemands netwerk van sociale relaties ontoereikend is om aan de persoonlijke behoefte ‘contact met anderen’ te voldoen (Peplau et al., 1982). Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat de focus komt te liggen op de relaties en het ervaren van een tekort in sociale relaties. Maar de belangrijkste boodschap zit verborgen in de definitie en behoeft enige reflectie. Het gaat hier met name over de term ontoereikend. Ontoereikend moeten we verstaan als onvoldoende. Maar, als er ‘onvoldoende/ontoereikend’ in de definitie gebruikt wordt, moet er ook ‘voldoende/toereikend’ zijn. Hier komen we bij het vernieuwende inzicht, voor die tijd, van Peplau. Het is de persoon zelf die de evaluatie maakt of zijn of haar netwerk voldoende of toereikend is. Met andere woorden, buitenstaanders, hoe hooggeschoold die ook mogen zijn, kunnen nooit de ontoereikendheid van iemands netwerk bepalen, zonder dat ze deze persoon hierbij betrekken. Een paar jaar later lieten wetenschappers bij onze noorderburen ook van zich horen in dit debat, met name bij monde van Jenny de Jong-Gierveld. Deze sociologe, die ook demograaf is, poneerde: “Eenzaamheid is het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaal-de sociale relaties” (de Jong-Gierveld, 1978). Prof. de Jong-Gierveld heeft het fenomeen eenzaamheid, naast veel andere fenomenen, gedurende haar hele carrière grondig en intensief bestudeerd, waarbij de hierboven geciteerde definitie verder uitgewerkt werd. Eenzaamheid vindt haar basis in de sociale perceptie en evaluatie van een individu over zijn of haar eigen netwerk. Gedurende deze evaluatie zal het individu zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het huidige netwerk evalueren en wanneer dit als ontoereikend beschouwd wordt, of wanneer het gewenste niveau van intimiteit, in de breedste betekenis van het woord, niet kan worden bereikt, ontstaat eenzaamheid. Dit is een gedachte die we ook bij Victor terugvinden (Victor et al., 2000). Eenzaamheid kan dus met andere woorden beschouwd worden als een uiting van negatieve gevoelens rond een tekort aan of in persoonlijke relaties.
We kunnen hier nog bladzijden vol schrijven met nuanceringen en aanpassing aan de manier waarop eenzaamheid benaderd wordt. Over één aspect zijn de meeste wetenschappers het eens. Wanneer er een tekort ervaren wordt binnen de sociale relaties, kan eenzaamheid ontstaan (Perissinotto et al., 2012).
De aandachtige lezer heeft in de bovenstaande zin waarschijnlijk de woorden ‘tekorten ervaren’ en ‘kan’ opgemerkt. Inderdaad, het is niet zo dat, wanneer iemand geen netwerk heeft, er per definitie sprake is van eenzaamheid. Dit individu kan er misschien bewust voor gekozen hebben om sociaal geïsoleerd te leven en ziet geen enkele meerwaarde in het gezellig koffiekletsen of buurten. Op zich hoeft dit geen probleem te zijn, voor zover het individu het zelf niet als een probleem ziet (lees: hij het niet als een gemis/tekort ervaart).
Sociale en emotionele eenzaamheid
Dit brengt ons meteen bij een belangrijke begripsverwarring, die in het werkveld nog al te vaak voorkomt. Sociale isolatie en eenzaamheid zijn niet hetzelfde. Je kan totaal geïsoleerd zijn, maar daar geen last van ondervinden, waardoor je ook niet eenzaam zal zijn. Hiermee willen we niet uitsluiten dat, zodra opgemerkt wordt dat iemand geen netwerk heeft, er toch gepeild wordt naar de ‘last’ die dit met zich brengt. Een positief antwoord hierop zou ons op het spoor kunnen zetten van mogelijke eenzaamheidsgevoelens. Anderzijds is het ook niet zo dat wanneer iemand een uitgebreid sociaal netwerk heeft of een klein netwerk waarbij er veelvuldige vrij vluchtige contacten zijn, er geen eenzaamheidsgevoelens kunnen zijn.
Gedurende een van onze vele onderzoeken in het kader van mantelzorg konden we volgende anekdote optekenen. We hadden de unieke mogelijkheid om een oudere dame van 82 jaar en haar dochter/mantelzorger, een actieve vrouw van 52 jaar met studerende kinderen en een kleinkind, apart van elkaar te interviewen. De oudere dame woonde nog zelfstandig thuis, op een tiental kilometer van haar dochter. De dame ervaarde meer en meer mobiliteitsproblemen, waardoor boodschappen doen of vrienden bezoeken niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Tijdens het interview met de mantelzorger bracht ze plots het thema eenzaamheid naar voren. Ze zal naar alle waarschijnlijkheid geïnspireerd geweest zijn door de persaandacht die eenzaamheid toen kreeg en tijdens het interview willen aantonen hebben dat zij een goede mantelzorger was en ook aandacht had voor dit thema. Wat ze hierover te vertellen had kwam min of meer op het volgende neer.
“Het is toch erg hé, als je dat leest van al die oudere mensen die eenzaam zijn. Goh, verschrikkelijk gewoon. Die mensen, die zorgen gans hun leven voor hun kinderen en dan later kijken die niet meer naar hen om. Bij ons moe is dat niet het geval. Ik kan mij niet voorstellen dat zij eenzaam is. Zij ziet mij elke dag, meneer. Ik heb een fulltime job, maar elke dag, met uitzondering van het weekend, ga ik binnen. En ik zie als ik binnenkom dat ze altijd tevreden is om mij te zien.”
Uiteraard brachten haar uitspraken ons op het idee om er tijdens het interview met de oudere dame voorzichtig naar te peilen. Met voorzichtig bedoelen we dat je niet rechttoe rechtaan kan vragen: “Ben jij eenzaam?” De kans is immers zeer groot dat hier negatief op zal geantwoord worden, ook al zijn er gevoelens van eenzaamheid aanwezig. Op eenzaamheid heerst immers een taboe, maar daar komen we later op terug. Dus in het interview stuurden we subtiel naar het thema eenzaamheid en de dame bleek wel degelijk eenzaamheidsgevoelens te ervaren. Zij deed haar verhaal als volgt.
“Goh, ik mag niet klagen hé, en ge moogt dat niet verder vertellen, maar ik zie van ganse dagen niemand en dat begint toch te wegen hoor. Ik kan niet meer buiten. En mijn dochter komt alle dagen, ik kan er geen kwaad woord over zeggen. Maar ze heeft een heel druk leven, ze werkt, heeft nog studerende kinderen en een kleinkind en heeft mij er dan nog een keer bij. Dus ze komt, maar ze blijft amper 5 à 10 minuten. Ze brengt mijn boodschappen of mijne was en het is allemaal pico bello in orde. Maar eigenlijk zou ik veel liever hebben dat ze 2 keer in de week komt en dat we een uurtje kunnen koffieklets houden om over de kinderen, het kleinkind of over gelijk wat te praten. Maar ja, die tijd is er niet en ik durf het niet te vragen, want ze doet al zoveel goed werk.”
Hier zitten heel wat elementen in die de complexiteit van eenzaamheid verder blootleggen. Het is duidelijk dat de perceptie van beide dames over de situatie totaal verschillend is. De dochter, die ervan overtuigd is dat ze tegemoetkomt aan de verwachtingen van haar moeder door elke dag 5 minuten binnen te springen, ervaart dit helemaal anders dan haar moeder. De dochter heeft vooral aandacht voor de frequentie van de bezoeken (kwantiteit), terwijl de moeder vooral het gebrek aan kwaliteit van de haastige bezoeken ervaart. Het kwalitatieve aspect van de bezoeken drukt zij uit door haar wens om minder frequent, maar langduriger bezoek te hebben van haar dochter. In deze casus zit echter ook nog een ander aspect verscholen dat eenzaamheid kan determineren. De dame kan zelf niet meer naar buiten door haar beperkte mobiliteit, en is dus volledig afhankelijk van bezoek. In dergelijke situaties heb je het zelf niet meer in de hand, want je bent afhankelijk van de wil en goesting van anderen om jou te bezoeken. Dat is niet het geval wanneer je zelf nog het initiatief kan nemen om anderen te bezoeken wanneer je daar nood aan hebt.
In de bovenstaande casus komt nog iets naar boven wat ons terugvoert tot prof. de Jong-Gierveld, met name de gelaagdheid binnen het concept eenzaamheid. Inderdaad, volgens bovenstaande onderzoekster bestaat eenzaamheid uit twee componenten, met name een sociale component en een emotionele component. We spreken dan ook van een multidimensioneel concept. Met de sociale component wordt verwezen naar een gebrekkige integratie in de sociale netwerken en de emotionele component verwijst naar een gebrek aan intimiteit met hechte vrienden. De twee componenten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, ze veroorzaken de algehele gevoelens van eenzaamheid, maar zijn ook op zich staande componenten. Dat komt ook mooi naar voren in de casus. De oudere dame heeft op beide vlakken beletsels. Op het sociale vlak ziet ze weinig mensen, behalve haar dochter die dagelijks langskomt. Het feit dat ze een voorkeur zou hebben voor minder bezoek, maar langduriger, wijst dan weer op emotionele eenzaamheid.
In deze publicatie belichten auteurs Nico De Witte en Dominique Verté eenzaamheid bij ouderen in relatie tot sociodemografische indicatoren, wonen, de buurt, welzijn, fysieke en omgevingskwetsbaarheid, sociale contacten en pensionering. Hiervoor baseren ze zich op de gegevens van meer dan 82.000 ouderen verzameld in de periode 2004-2021. Het resultaat is een uniek inzicht in zowel de evolutie van de besproken kenmerken over de tijd heen, als in de al dan niet veranderende relatie met eenzaamheid.
Gastauteurs Jorrit Campens, Benedicte De Koker, Deborah Lambotte, Tinie Kardol, Emily Verté, Tina Janssens en Patricia Vanleerberghe brengen inspirerende wetenschappelijke inzichten over eenzaamheid en technologie, mantelzorg, de COVID-19-pandemie, socioculturele aspecten, een buurtgerichte aanpak, buurtprojecten en levenskwaliteit.
Dit boek is niet te missen lectuur voor praktijkwerkers, beleidsmakers, studenten, onderzoekers en zorgprofessionals om aan de slag te gaan met het thema eenzaamheid bij ouderen.
Meer lezen of het boek bestellen?