Als kersverse Master in het Sociaal Werk begon ik in 2007 bij OCMW Gent, waar ik meteen een indringend beeld kreeg van sociaal onrecht en menselijk lijden. Door de jaren heen veranderde er veel. Van fysieke dossiers en rolkarretjes zijn we geëvolueerd naar digitale tools en contractuele hulpverlening (GPMI). Ik zag de caseload groeien en de problematieken complexer worden. Tijdens de coronapandemie werd niet alleen de kwetsbaarheid van onze cliënten duidelijk, maar ook de veerkracht van ons team. In mijn huidige rol bij de controlecel tracht ik fraude te onderscheiden van oprechte hulpbehoeften, een cruciale taak met het oog op de verkiezingen in 2024.
Hoe het begon
In 2007 studeerde ik af als Master in het Sociaal Werk aan de Universiteit Gent en zette ik mijn eerste stappen in de eerstelijnshulpverlening. Mijn eerste contract was bij OCMW Gent, als onthaalmaatschappelijk werker bij de dienst Wonen.
Ik moet zeggen dat de job toen eigenlijk behoorlijk dicht stond bij hoe we het ons hadden voorgesteld op de schoolbanken. Ik kwam als jonge professional effectief in directe aanraking met mensen in grote problemen, daklozen, mensen met huurachterstallen, met een dreigende uithuiszetting boven het hoofd, noem maar op. Zeer concreet en met beide benen in de maatschappelijke modder om het enigszins plastisch te omschrijven.
Zo was er een interventie die ik niet licht zal vergeten, bij een dame met een psychische problematiek in de stationsbuurt. Ze moest haar woning verlaten, deurwaarder en politie waren ter plaatse, maar haar katten waren erg agressief en niemand wilde zich laten openhalen door hun klauwen. Ik belde toen mijn hoofdmaatschappelijk werker voor advies, waarop die meteen ter plaatse kwam met een paar lederen handschoenen. De rest is geschiedenis.
Het is heel raar om deze terugblik neer te schrijven, dit is allemaal niet meer dan vijftien jaar geleden. Er is op korte tijd zo veel veranderd. Het mooiste voorbeeld is het fysiek tastbare dossier van een cliënt, dat was toen nog een dikke kartonnen kaft met alle mogelijke documenten erin. Deze werden centraal bijgehouden en als je iets wou raadplegen of archiveren moest je die fardes laten aanrijden met een bode die deze dan in een rolkarretje door de gangen van het OCMW reed. Compleet onvoorstelbaar in deze tijden natuurlijk.
Als ik een tip mag geven aan de opleidingen maatschappelijk werk is het om de studenten meer bewust te maken van de erg uiteenlopende jobkansen met dit diploma en om ook eerlijk de voor- en nadelen mee te geven. Ik had daar toen allemaal slechts een zeer beperkt zicht op en er was veel minder info op internet terug te vinden dan tegenwoordig. De enige manier om het werkveld te leren kennen, was om er in te duiken en ik verkaste terug naar mijn thuisstad Aalst waar ik ging werken als projectleider van Teledienst vzw. We deden een klassieke voedselbedeling die, in tegenstelling tot de echt caritatieve initiatieven, wel gekoppeld was aan een sociaal/financieel onderzoek en partners in het professionele werkveld. Deze job borduurde dus zeker op de vorige door met heel veel en vaak behoorlijk ontnuchterend contact met mensen in armoede.
Hier begon ook mijn mentale rijpingsproces op gang te komen. Waar zit het verschil tussen een OCMW en een vzw. Welke benadering helpt een mens in armoede nu eigenlijk structureel vooruit en welke valt eerder onder symptoombestrijding? En ook, wat moet de rol van een hulpverlener nu eigenlijk (niet) zijn? Ik weet nog dat het in mijn hoofd knetterde toen de vrachtwagens met voedseloverschot van de grootwarenhuizen kwamen aangereden en er dan aan mijn werkplek mensen in de rij stonden in de regen om dat te mogen ontvangen. Erg wrang, echt de verschillende rangen en standen in de maatschappij in een pijnlijk beeld gevat. Maar hoe immoreel het ook op me toescheen, de optie van het niét uit te delen en gewoon weg te gooien was al helemaal ondenkbaar. Dit is een gevoel dat een maatschappelijk werker denk ik zeer vaak ervaart: dit is eigenlijk echt niet ok maar het is beter dan helemaal niets. Denk maar aan de huisvesting van veel van onze cliënten: vreselijk, maar beter dan een bank in het park.
De verloren zoon keert terug, maar herkent zijn huis niet meer
Flash forward naar 2016, ik ben klaar met mijn ontdekkingstocht doorheen Oost-Vlaanderen en keer terug naar de bron. Terug naar het grote OCMW van Gent, deze keer mag ik aan de bak bij dienst Vreemdelingen. Ik loop het risico om hier een beetje als een oude nostalgicus te klinken, ook al ben ik amper veertig, maar wat zijn de wereld en het OCMW op die korte tijd veranderd! Het gebouw waarin ik ga werken is hetzelfde als waar ik in 2009 de deur achter me dichttrok, maar wat er binnen gebeurt is in niets nog te vergelijken.
Eerst en vooral is de caseload enorm toegenomen. Mensen kunnen het nu amper geloven, maar toen ik in mijn eerste periode bij dienst Wonen een huurwaarborg moest toekennen, was ik daar makkelijk een dag mee zoet en dat was ook oké binnen de planning en de verwachtingen. Nu is zo’n borg één module in een verslag dat volledig digitaal vormgegeven wordt en waarvan je er tientallen wegschrijft tussen al je andere taken door. Als regulier wijkwerker met een voltijds pakket is een caseload van 60 tot 70 dossiers geen uitzondering. Door de vele digitale hulpmiddelen, de interne ondersteunende diensten en een hoofdmaatschappelijk werker die mee waakt over de lijnen waarbinnen we bepaalde zaken wel of niet opnemen, is dat nét werkbaar. Toch zal iedereen het wel met me eens zijn dat we een deel van de cliënten, met name de zwakste profielen, eigenlijk meer een-op-eenbegeleiding zouden moeten kunnen bieden.
Een heel grote verschuiving van de voorbije jaren is de uitrol van contractuele hulpverlening, het zogenaamde GPMI. Dit letterwoord staat voor geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie en vormt in die zin dus een coherent geheel met de wet op het Recht op Maatschappelijke Integratie. Het hele verhaal is natuurlijk technischer, maar het komt er grofweg op neer dat je vroeger als hulpverlener je best deed om een cliënt opnieuw onafhankelijk van het OCMW te maken en dat je hem nu via het GPMI kan verplichten om zijn lotsbestemming in handen te nemen. Weigert iemand flagrant zijn best te doen, dan kun je tijdelijk het leefloon schorsen.
In de context waar ik op dat ogenblik werk, de dienst Vreemdelingen, zagen deze GPMI’s er natuurlijk allemaal nogal soortgelijk uit. Voor nieuwkomers is de eerste stap naar activering en participatie in de samenleving logischerwijs het leren van de Nederlandse taal. Dit verliep tijdens de jaren dat ik er werkte eigenlijk niet slecht. Er was een vlotte doorstroom van cliënten die een steunaanvraag deden bij ons richting In-Gent, de dienst die de inburgerings- en taaltrajecten in Gent coördineert. Het spreekt natuurlijk voor zich dat een hoogopgeleide vluchteling uit een grootstad in Syrië met een heel andere rugzak aan de start van zo’n traject komt dan een analfabeet uit de Afghaanse hoogvlaktes. Als die tweede groep dan die eerste erg verlegen pogingen deed om een woordje Nederlands te praten, was dat altijd wel hartverwarmend. Het zijn allemaal mensen.
Een belangrijke ontwikkeling in onze werking is dat het verzwaren van het cliëntprofiel, met complexere problematieken, waaronder veel psychologische kwesties waarvoor we eigenlijk niet zijn opgeleid. Door wachtlijsten en capaciteitstekort moeten we als laatste vangnet hier toch mee aan de slag. Gelukkig is ons OCMW goed uitgebouwd met tolken, psychologen, trajectbegeleiders en juristen. Een luxe die kleinere welzijnsorganisaties en OCMW's in deze snel veranderende wereld vaak niet hebben. We hebben ook toegang tot diverse digitale tools en blijven op de hoogte van maatschappelijke trends.
Dit werd vooral duidelijk tijdens de coronapandemie en de lockdowns. Onze organisatie was al voorbereid; al onze maatschappelijk werkers konden al vanuit huis werken dankzij het bestaande telewerkbeleid. Onze dossiers waren gedigitaliseerd, draaiboeken en wetteksten stonden in de cloud. Teams werd snel geïmplementeerd en we vergaderden efficiënt. Onze organisatie heeft dit goed aangepakt, en we hebben elkaar en onze cliënten niet in de steek gelaten.
Een president verstoort het feest, nieuwe breuklijnen en een controversiële jobswitch
Helaas kwam er geen groot feest na het beteugelen van het virus, maar werden we meteen geconfronteerd met de oorlog in Oekraïne en de energiecrisis. Daar bovenop kwamen inflatie, indexeringen en besparingen bij lokale besturen. Gelukkig bleef onze werking grotendeels gespaard, een mooie erkenning. Toch denk ik dat ik in naam van veel collega’s spreek als ik zeg dat het een klap was. Iedereen had zich naar het einde van de pandemie gesleept en snakte naar een periode van iets rustiger werken, maar het werd nog drukker.
Tijdens de coronajaren kwamen ook opvallende maatschappelijke trends naar voren. De digitalisering versnelde sterk, wat onze doelgroepen hard trof. Waar we vroeger mensen bijstonden met hun administratie, moeten we hun nu ook eerst aan een itsme ®-account helpen. Gelukkig heeft OCMW Gent daar alweer op kunnen inspelen met de aanwerving van heuse digicoaches. Geen overbodige luxe. Veel organisaties die tijdens de pandemie sloten, beseften later dat een heropening eigenlijk niet echt nodig was, vooral bij bankfilialen die één voor één verdwijnen. Nochtans zijn onze cliënten vaak wél nog aangewezen op cash geld. En zo zie je eigenlijk bij elke tendens dat onze cliënten er vaker het slachtoffer van worden.
Naast alle evoluties die ik zelf als hulpverlener heb meegemaakt en waarvan ik de weerslag op ons cliënteel heb beschreven, speelt ook de politiek en het maatschappelijk klimaat een grote rol, omdat het OCMW er onlosmakelijk mee verbonden is. We worden politiek bestuurd, de steunaanvragen worden politiek gelezen en al dan niet goedgekeurd en eigenlijk behelst de stiel van maatschappelijk assistent ook een zeker ideologisch karakter, hoewel dat vaak ondergesneeuwd raakt door de hoge werkdruk.
Een van de eerste lessen die we kregen tijdens de opleiding maatschappelijk werk ging over het individueel schuldmodel versus het maatschappelijk schuldmodel. Nu zijn er heel veel dingen die je op school leert die ofwel veel te abstract zijn ofwel weliswaar zeer interessant maar nauwelijks relevant in je latere leven, maar dit perspectief op de oorzaak van armoede is altijd aanwezig en altijd relevant. Ik denk dat een groot deel van wat ik hierboven omschreven heb eerder in de richting van structurele oorzaken wijst en mijn buikgevoel zegt mij dat je als hulpverlener enigszins verleid wordt om het ook vooral in die richting te zoeken. Je bent nu eenmaal elke dag aan de slag met mensen, je identificeert je al eens, je voelt verontwaardiging bij kinderen met lege brooddozen, je wordt helaas nog altijd geconfronteerd met racisme en er begint zelfs stoom uit je oren te komen bij het lezen van de schuldvorderingen van deurwaarders.
Dit zijn gevoelens die mij ook altijd gedreven hebben, maar ik ben ook iemand die veel reflecteert en vaak een helikopterview probeert te ontwikkelen. Helpt mijn verontwaardiging en mijn toewijding aan mijn cliënt echt, of houd ik soms de situaties in stand? Hoe kan ik mensen sterker maken, hen wapenen tegen deze omstandigheden, zodat ze zichzelf kunnen redden? Uiteindelijk is dat toch het doel van ons werk: onszelf overbodig maken. Hoe kunnen we hen confronteren en benoemen waar ze de mist ingaan? Budgetbeheer vond ik bijvoorbeeld altijd lastig. In hoeverre mag je iemand geld weigeren voor niet-noodzakelijke uitgaven? Het cliché van de leefloner met de laatste iPhone is hardnekkig. Verwacht geen definitieve doorbraak in dit dagelijks gevoerde debat tussen hulpverleners onderling en tussen de hulpverlener en zijn of haar cliënt.
Een ding is duidelijk: we zitten middenin de campagne voor de verkiezingen van 2024, en onze cliënten, het hele systeem van sociale bijstand en dus de essentie van ons werk, staan momenteel volop in de schijnwerpers. Het debat over rechten en plichten vind ik zeer boeiend, en ik wil er volop deel van uitmaken. Daarom kreeg ik de kans om te gaan werken voor de controlecel. Onze taak is vergelijkbaar met die van een reguliere maatschappelijk werker: sociaal/financieel onderzoek doen, maar specifiek in dossiers waar vermoedens van fraude zijn. Omdat we vrijgesteld zijn van begeleidingen, kunnen we dit grondiger doen dan de wijkwerkers. Het doel is om misbruik te filteren, mensen die een leefloon ontvangen terwijl ze het eigenlijk niet nodig hebben, vast te stellen en te confronteren. Onze bevindingen leggen we vervolgens voor aan het Bijzonder Comité voor de Sociale Dienst, en zij nemen op basis hiervan en het verhaal van de cliënt een beslissing.
Toen ik deze overstap maakte, was er heel wat verbazing. Onze werking heeft een bepaalde negatieve connotatie terwijl dit voor mij net een heel positieve keuze is. Ik hoor elke dag wat het imago is van een OCMW-cliënt. Volgens veel mensen zijn bijna alle steuntrekkers profiteurs. Zelf heb ik nu beide petten gedragen en ik kan alleen maar zeggen dat het gros echt wel sukkelaars en pechvogels zijn. Maar ja, er zijn er zeker ook bij die handig misbruik maken van een systeem dat is gebaseerd op solidariteit. Die gaten dichten en zo het maatschappelijk draagvlak beschermen is voor mij bijna een roeping, iets heel existentieel. Mensen moeten goed weten dat wij heel voorzichtig omgaan met hun belastinggeld.
We voeren ook onderzoeken uit waarbij de cliënt te goeder trouw blijkt te zijn. Dit zijn waardevolle handelingen, omdat ze het vertrouwen tussen hulpvrager en hulpverlener herstellen. Onze constante aanwezigheid op straat zorgt er bovendien voor dat we verontrustende situaties gemakkelijker oppikken en doorgeven dan collega's die vooral bureauwerk hebben. Ondanks de verschillende aanpak beschouw ik mezelf dus nog steeds als een hulpverlener.
Of het nu in mijn huidige baan is of in vorige functies, ik draag altijd een stevig verantwoordelijkheidsgevoel met me mee. De verwachtingen zijn hoog, zowel van de cliënten als van de overheid en de maatschappij. In de huidige tijdsgeest lijkt de hoeveelheid werk soms overweldigend, maar door de inspanningen van individuele maatschappelijk werkers worden dagelijks mensen geholpen en situaties verbeterd. We mogen daar best wat vaker trots op zijn.