Start: woonzorgcentra worden financieel verkleuterd
Dat de werking van woonzorgcentra in de coronatijden een heuse metamorfose heeft ondergaan, is een understatement. In de meeste kranten en gezaghebbende vaktijdschriften lezen we dat de woonzorgcentra de afgelopen decennia vrij stiefmoederlijk werden behandeld. Dit is geen nieuws voor hen die werkzaam zijn in de sector of vertrouwd zijn met de werking van ouderenvoorzieningen. We zouden ellenlange teksten kunnen schrijven met allerlei reflecties over de door de overheid opgelegde verplichtingen en de visie – of eerder het gebrek aan visie – van de woonzorgcentra in Vlaanderen en bij uitbreiding in België. Het debat was verengd tot een financieel discours en resulteerde in overregulitis. De ouderenzorg stond onderaan de zorghiërarchie.
En toen was men de pedalen kwijt ...
Aan het begin van de coronacrisis hebben de woonzorgcentra zeer snel gereageerd toen bleek dat het covid-19 virus vooral ouderen trof met een mindere gezondheid. Al begin maart werd overgegaan tot een lockdown, was het wachten op veelvuldig beloofde maar uitblijvende testen, duidelijke richtlijnen en was het eerder meelijwekkend toekijken hoe sommige beslissingen wel of niet werden genomen door een wirwar van bevoegde instanties. Anekdotisch stelde professor Verté (VUB): “Het is alsof we naar de oorlog moeten met een vork en een mes als wapens om een tanker tegen te houden”.
De slagkracht, menselijke aanpak en de creativiteit van heel veel directies en medewerkers hebben gelukkig een nog grotere pandemie verijdeld.
De Brugse zorgvereniging Mintus zat snel weer in het zadel … en blikt vooruit … Met meer dan een dozijn vaststellingen.
- Thuissituatie nastreven
Zoals elke crisis opportuniteiten biedt, hebben we binnen Mintus een eerste evaluatie gemaakt na bijna twee maanden corona. We starten met een bezorgdheid. De vrees bestaat immers dat woonzorgcentra zouden transformeren tot een “geriatrisch ziekenhuis light”-model. In woonzorgcentra leven mensen. Ze wonen er. Net zoals u en ik, wensen de bewoners en hun verwanten een waardig leven, dat zoveel als mogelijk aansluit met hun thuissituatie.
- Architectuur moet beleving waarborgen
Wonen en leven moeten centraal blijven staan, zowel in de dagelijkse werking als qua architectuur. Vaak herkent men al aan de buitengevel dat een gebouw als woonzorgcentrum fungeert. In het buitenland en bij mondjesmaat ook in eigen land, merken we al heel leuke ontwerpen van gebouwen op waardoor het aspect wonen prevaleert op het aspect zorg. De beleving binnen een woonzorgcentrum moet niet verglijden tot een ziekenhuisgebeuren. Waarom niet streven naar een Starbucks- of Marriottgevoel? Klassiek, functioneel en stijlvol. Al te vaak zien we vandaag grote refters die “nodig” zijn voor personeelsfeestjes en feestelijke events. Wat heeft een bejaarde aan een mastodont van een cafetaria, die dan nog enkel open is wanneer zijn kinderen werken, tenzij in het weekend (en dan nog maar tot 18u)?
- In een woonzorgcentrum wil men leven, niet sterven
Elke maand wordt in Mintus een terugkomuurtje georganiseerd voor medewerkers die pas in dienst zijn getreden. Deze medewerkers kijken vaak met een nog frisse blik naar de traditionele werking. Rode draad tijdens dit uurtje is de wens naar een zinvolle dagbesteding voor de bewoners. De laatste vraag van dat terugkomuurtje peilt immers naar ieders grote professionele wensdroom binnen de organisatie. Steevast wordt deze oprechte wens naar een zinvolle dagbesteding verbonden aan “meer personeel”.
- Meer spontaniteit, minder planning
Het vloekt waarschijnlijk met alle managementprincipes, maar als corona ons iets heeft geleerd, is het dat de focus lag op een quasi dagelijkse planning die veel nauwer aansluit bij de behoeftes van de bewoners.
Geen planning meer op lange termijn, maar van dag tot dag in interactie gaan met de bewoner waarbij elke medewerker (los van de discipline) wordt ingezet om zijn of haar steentje bij te dragen met aandacht voor talenten en interesses. Het project kreeg de naam ‘Hakuna Matata’ en elke medewerker gaat hiermee aan de slag. Het eindresultaat wordt een keuzemenu waaruit de bewoner via een dagelijkse bevraging kan kiezen. De dagbesteding is geen eenheidsworst. Op vakantie neemt toch ook niet iedereen deel aan de zwembadgym om 11u ‘s morgens?
- Kleinere bubbels ...
Al snel werd vastgesteld dat zowel de zorg als de dagbesteding aan kwaliteit wint door bij de leefgroepen het aantal bewoners te beperken. Afdelingen met 30 bewoners die samen verblijven in de eet- en leefzaal en dezelfde activiteiten moeten volgen, zijn weinig efficiënt en even bruisend als een geopende fles cola die 24 uren op de verwarming staat. Kleinere groepen bevorderen de interactie en het aanbod kan efficiënter worden afgestemd op de behoeften. Ook de zorg kan meer mensgericht worden verleend. Bestaat er iets meer intiems dan te worden gewassen? En dan elke dag door iemand anders? Als de zorgverlener de bewoner kent en vice versa, heeft dit niets anders dan voordelen.
- Meer tools en middelen
Het is “bon ton” om vandaag vanuit de publiekstribune te roepen dat de “helden van de zorg” moeten worden gewaardeerd. Als het covid-19 virus iets positiefs heeft veroorzaakt, is het dat beleidsmakers opeens de diep onder het stof weggemoffelde woonzorgcentra en zorginstellingen hebben herontdekt. De zorgberoepen hebben elke dag in de kijker gestaan. De waardering die wij elke dag proberen over te maken aan onze medewerkers, moet zich opentrekken tot een bonus voor de medewerkers. Die bonus vertalen we in tools en middelen. Hun vraag naar meer middelen mag deze keer niet wegsterven in de vergeetput. Meer tools en middelen zijn minstens even belangrijk als een billijke verloning. Het is aan de directies en het beleid om de zorgmedewerkers nog meer voldoening te schenken bij hun betrachting om het geluk, de zorg en de gezondheid van de bewoners te waarborgen en in stand te houden. De emotionele belasting van de zorgmedewerker is immers een niet te onderschatten element in de functiebeleving.
- Minder regels, meer responsabilisering
De medewerker aan het bed brengen in plaats van achter het bureel is ook al lang een vraag van de sector. Overregulitis, ellenlange registraties, massa’s rapporten worden opgelegd door allerlei overheidsinstanties. Inspecties missen deels hun doel, namelijk de peiling naar de tevredenheid van de bewoners. Ik heb zelf nog meegemaakt dat een inspecteur op een belletje duwde en met zijn chronometer de tijd registreerde tot het oproepsignaal werd gedeactiveerd.
Digitalisering van gegevens is en blijft een aandachtspunt. In coronatijden zien we dat ook de Mintus-woonzorgcentra voldoende maturiteit aan de dag hebben gelegd om beredeneerde beslissingen te nemen en uit te voeren zonder een wijzend vingertje van de overheid. Als men de bewoners wil responsabiliseren door het invoeren van persoonsvolgende financiering, laat dan ook de verantwoordelijkheid aan de directies van de zorginstellingen om een goed beleid te ontplooien. Als kanttekening stellen we vast dat in landen waar de persoonsvolgende financiering al wordt toegepast in de ouderenzorg, de instellingen veel kleiner en meer mensgericht zijn dan vandaag in Vlaanderen.
- Blijf innoveren, ook organisatorisch
Corona leert ons ook dat innovatieve arbeidsorganisaties hun nut hebben. Modellen van zelfroostering houden rekening met de work-life balance, bijvoorbeeld bij de opvang van thuislerende kinderen. Flexibiliteit in taken en opdrachten wordt opeens bespreekbaar. Zorgmedewerkers in hun taken beperken werkt eerder contraproductief. Via e-learning kunnen snel bestaande procedures worden heropgefrist of nieuwe werkmethodes geïntroduceerd.
- De Coördinerend Raadgevend Arts (CRA)
De rol van de Coördinerend Raadgevend Arts binnen het WZC was tot op heden meestal beperkt tot praktische ondersteuning. De CRA was niet echt een sleutelfiguur en had zeker geen centrale plaats in de dagelijkse werking van een woonzorgcentrum. In coronatijden stellen we vast dat de CRA een primordiale rol heeft. De meerwaarde van een deskundig CRA wordt gezien als een niet meer te missen essentieel element in de zorg van de bewoners. Het principe van vrije keuze van huisarts is verdedigbaar op papier, maar in de praktijk niet bevorderlijk voor een vlotte zorg. Zeker niet in crisistijden.
- Een oud lief herontdekt
Positief in coronatijden is het herontdekken van de liefde tussen ziekenhuizen en woonzorgcentra. Het pleidooi dat al jaren wordt gehouden om de werking van die twee zorginstellingen op elkaar af te stemmen, zowel administratief als operationeel, kreeg plots een ferme boost. We merkten vlotte en spontane ondersteuning door ziekenhuisspecialisten. Afspraken met onder meer ziekenhuislabo’s, de verdeling van persoonlijke beschermingsmiddelen en de triagepunten symboliseerden deze nieuwe liefde, dit alles ook zuiloverschrijdend en in het belang van de zorgvrager.
- Oost west, thuis best
Naast de residentiële opvang, leren we ook nu dat het aangewezen is om ouderen zo lang mogelijk in hun vertrouwde thuisomgeving te laten wonen. Iedereen zegt dit al jaren, maar het beleid volgt niet met ondersteunende maatregelen. Projecten als ‘ergo aan huis’, babbelfoontjes en robotisering van de hulp werden tot op heden steeds minzaam en monkelend bekeken. Hier ligt zeker een braakliggend terrein om met technologische innovatie grenzen te verleggen, zonder het menselijke aspect uit het oog te verliezen.
Inzetten op een efficiënte thuiszorg is ook durven het debat te openen en de meerwaarde in vraag te stellen van het gegeven dat bijvoorbeeld in een complex van aanleunwoningen of assistentiewoningen elke morgen en avond ongeveer vijf verschillende wagentjes met thuiszorgmedewerkers komen aangereden om de ochtend- of avondzorg aan te bieden.
We pleiten eveneens voor een versnelde outreachende werking binnen de hele thuiszorg. Niet enkel de lokale dienstencentra, maar ook de maatschappelijk werker moet mee in dat verhaal en zelfs de jobcoaches binnen de thuishulp (dienstencheques). Reageren op een signaal, bemoeizorg, het in handen pakken, niet wachten tot de cliënt zijn hulpvraag stelt. En dat over interne en externe diensten heen. Enkel dan kan je gaan voor een krachtige, integrale thuiszorg, weliswaar vandaag zonder financiële ondersteuning van overheidswege. Binnen Mintus willen we sterk inzetten op deze buurtwerking met “kwartiermakers”, brugfiguren en buurtwerkers. Het opsporen van de meest kwetsbare gezinnen, personen met een psychische beperking of (chronisch) zieken, die vaak niet de weg vinden naar de meest gepaste hulp is een kernopdracht. Het siert een stad of organisatie om daar werk van te maken
- Communiceren is meer dan informeren
Nog nooit werd er zoveel gecommuniceerd als tijdens coronatijden. Wekelijks werden de leden van de raad van bestuur op de hoogte gehouden van de evoluties binnen de organisatie. Maar de communicatie ging verder; bewoners, familie en pers werden snel en accuraat geïnformeerd. “Communication is life or dead in our business” is een quote die we regelmatig gebruiken. Die sterke communicatie verankeren in het dagelijks beleid wordt dus een aandachtspunt.
- Preventie en arbeidsgeneeskunde
Al snel werd het gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen acuut. De voorraad alcoholgel, mondmaskers, beschermingskledij en handschoenen was onvoldoende. Mintus stelde zich echter onmiddellijk kandidaat om voor de regio Brugge als verdeelpunt op te treden voor deze essentiële goederen. Een strategische voorraad is dus ook voor de toekomst aangewezen. Ook de anticiperende rol, vlotte bereikbaarheid, adviezen en bijstand van de eigen arbeidsgeneeskundige dienst was zeker een absolute meerwaarde, samen met de constructieve link met het AZ Sint-Jan.
Deelt u graag uw eigen inzichten of ervaringen rond dit thema? Laat het ons weten via redactie@connect-to-viewz.be.