Linus Vanlaere is auteur en zorgethicus verbonden aan sTimul: zorgethisch lab (Vives) en KULeuven. In deze column behandelt hij telkens een ethische kwestie.
De Nederlandse oud-politica Hedy D’Ancona sprak in een indrukwekkend interview over kwetsbaarheid en ouder worden. Ze vertelt onder andere over een actie die de winkelketen Albert Heijn een tijdje terug had bedacht ter bestrijding van eenzaamheid bij ouderen. Ouderen die in hun eentje boodschappen komen doen, werden er aangesproken. ‘Ik wilde nooit naar die winkel toe, want zodra ik even zou staan aarzelen bij de vracht waspoeders zou men denken dat ik eenzaam ben,’ zei D’Ancona. ‘In plaats van zulke idiote programma’s in het leven te roepen, zou men beter toelaten dat mensen van de thuiszorg kort nakeuvelen bij een kopje koffie’ (Standaard Weekblad, 12 juni 2021).
Ik moest bij die laatste zin denken aan Andries Baart en aan zijn studie die aan de grondslag ligt van zijn presentiebenadering. Baart bestudeerde hoe buurtwerkers aan de slag gingen in de zogenaamde ‘probleemwijken’ van Utrecht. In plaats van meteen aan de slag te gaan in ‘hun’ wijk, deden de buurtwerkers helemaal niets voor een lange periode. Dat wil zeggen: ze ondernamen niks aan acties of projecten. Wat ze wel deden, was ‘er zijn’ op de plaatsen waar mensen samenkomen: ze gingen naar de pleinen en parken, de buurtwinkels en cafés. Ze zetten hun ogen en oren open. Ze kwamen in contact met mensen op een alledaagse en spontane manier. Na verloop van tijd vertelden personen hen hun verhaal, spraken ze over de werkelijke problemen waarmee ze geconfronteerd werden. In en door het opgebouwde vertrouwen gingen deze buurtwerkers met mensen op weg en konden ze echt iets voor die mensen betekenen.
Dat laatste bekom je volgens Baart dankzij ‘aansluiting’. Daarmee bedoelt hij: je sluit aan bij wat er echt speelt bij de ander, je deelt in diens leven. Niet zijn problemen staan voorop. Hoewel de buurtwerkers er wel toe komen, maar dan dankzij de ongedwongen omgang die ze hebben met de ander. Baart noemt de wijze waarop de buurtwerkers in zijn studie die aansluiting bereiken: ‘exposure’. Het gaat dan om: je blootstellen aan de werkelijkheid van de ander, de bril van de ander opzetten, in zijn leven stappen of een heel eind mee stappen in dit leven. Het eerste wat sneuvelde door die ‘exposure’, waren de acties die de buurtwerkers misschien al in hun hoofd hadden bedacht om de problemen aan te pakken waarvan ze dachten dat het hier wel zou om draaien.
In het zorgethisch lab sTimul ontdekten we dat exposure kan op verschillende manieren en met verschillende graden van intensiteit. Tegenwoordig kan het zelfs met VR-brillen die je even onderdompelen in de belevingswereld van iemand met dementie. Daarmee beogen we niet: ‘Nu weet ik wat het is om dementie te hebben!’. Wel beogen we: ‘Ik kan nooit weten hoe het voor een ander is, zèlfs als denk ik het te weten’. Dat laatste inzicht behelst ook het belang van aansluiting: ‘Ik moet bij elke persoon investeren in de omgang om zo te ontdekken hoe het is voor hem.’
‘Exposure’ kan echter ook heel eenvoudig, verankerd in zorg en zonder technische hoogstandjes: een gesprek aanknopen met een zorgontvanger vanuit het oogpunt om zoveel als mogelijk trachten te ontdekken hoe het leven voor hem is. Zelfs in acute zorgverlening kan dit veel opleveren. Op de afdeling Geriatrie van UZGent namen verpleegkundigen de tijd om een langdurig gesprek te voeren met een patiënt die na een lange opname terug naar huis mocht. Het ging niet om een evaluatiegesprek. Niet hoe lekker het eten was en hoe de zorg werd ervaren stonden centraal. Wel de vraag: hoe is het leven voor jou en hoe is het hier voor jou geweest? De verpleegkundigen waren overrompeld door de gesprekken: er was zoveel dat ze niet hadden gezien of opgemerkt, zoveel dat ze niet wisten en hadden kunnen weten, zelfs hadden moeten weten... De uitwisseling onder elkaar over wat elk van de gesprekken met hen hadden gedaan, bleek een motor van verandering. Niet de verandering door grote projecten, maar een verandering in hun benadering van zorgontvangers. Een verandering in hun kijk op zorg, waar aansluiting nu voorop kwam te staan. Een verschuiving van focus van doen naar zijn. Niet op het einde van een herstelverblijf, maar al van bij het begin gingen deze verpleegkundigen inzetten op contact …
Hoe zou het zijn, zo vraag ik me af, mochten managers (en ethici, welja) zich eerst uitvoerig blootstellen aan de wereld van de ander vooraleer ze met (alweer nieuwe) en zogenaamde ‘verbeterprojecten’ voor de dag komen? En ook: hoe zou het zijn mochten de medewerkers van Albert Heyn los van welk project ook de ruimte krijgen om gewoon en met gelijk wie een gesprek aan te knopen? En nog: hoe zou het zijn mochten zorgprofessionals inderdaad de ruimte krijgen om een kopje koffie te drinken, wat Hedy D’Ancona suggereert? En ook nog: hoe zou het zijn als beleidsmakers eerst een uitvoerige exposure zouden ondergaan vooraleer ze een nieuwe besparingsronde organiseren?
D’ Ancona laat zich over de zorgkundigen die geen tijd meer hebben voor een potje koffie ontvallen: ‘Nu moeten zij zich, daartoe genoopt door een bezuinigingsoekaze, met de secondewijzer in de hand van de ene cliënt naar de andere reppen’.
Hoeveel zouden we in zorgverlening kunnen besparen door zorgprofessionals tijd te geven om aan te sluiten? Op projecten die in het leven worden geroepen om problemen op te lossen die de problemen zijn van de ‘doorsnee oudere’ (die niet bestaat)? Hoeveel tijd zouden we winnen in de zorg, tijd die nu wordt gespendeerd aan het oplossen van problemen die zijn veroorzaakt omdat we te weinig tijd hebben besteed aan aansluiting en menselijk contact? Omdat we cruciale zaken niet hebben gezien. Of omdat ouderen gedrag stellen dat we moeilijk noemen maar eigenlijk niets anders is dan onbegrepen gedrag of gedrag dat ontstaat als reactie op niet-passende zorg? Hoeveel zouden we winnen aan tijd maar ook aan kwaliteit (van leven én van werken) dankzij aansluiting die resulteert in passende zorg?